15/11/2025
Een voltreffer uit het verleden of in het heden?
Hij zit tegenover me, handen stevig op zijn knieën. Alsof hij zichzelf bij elkaar moet houden.
“Ik snap er niks van,” zegt hij. “Ik doe al dat werk. Ik voel eindelijk wat ik voel. Ik kan praten over mijn emoties. En tóch… tóch val ik steeds op vrouwen die uiteindelijk weglopen.”
Even is het stil. Ik zie hoe zijn ogen vochtig worden. Hoe hij het bijna niet durft toe te geven. Want erachter zit iets dat nog veel pijnlijker is: de angst dat het misschien aan hém ligt.
Hij vertelt hoe hij zich aangetrokken voelt tot vrouwen die eigenlijk niet echt beschikbaar zijn. Vrouwen met hun eigen strijd, die vaak op de ren gaan zodra hij zich opent. En dan raakt hij in de war. Want hij voelt zoveel. Er is verbinding. Er zijn gesprekken.
“Er móet toch iets zijn?” zegt hij.
Maar wat er óók gebeurt, is dat zijn verlangen zo groot is, dat het overweldigend kan voelen. Voor de ander, maar ook voor hemzelf. Dus maakt hij het kleiner. “We kennen elkaar pas net, rustig aan,” zegt hij dan tegen zichzelf. Of hij praat het recht: “Ze heeft het moeilijk, ik moet geduld hebben.”
En ergens hoopt hij stiekem: misschien verandert ze nog wel.
Als ik hem vraag of er ook vrouwen zijn die wél interesse in hem hebben, kijkt hij me lang aan.
“Ja,” zegt hij. “Maar die vind ik eigenlijk niet zo interessant.”
Dat raakt ons allebei. Want daar zit iets groots in.
Veel mensen met een onveilige hechting herkennen dit: we voelen ons aangetrokken tot wie niet beschikbaar is. Dat geldt niet alleen voor vrouwen die steeds op “foute mannen” vallen. Ook mannen lopen zich vast in relaties met partners die emotioneel of praktisch geen echte ruimte hebben voor hen. Alleen praten ze daar vaak minder over en dragen ze de verwarring in stilte.
Bij hem ontstaat dat patroon niet in zijn liefdesleven, maar in zijn kindertijd. Voor hem is dat zijn vader. Een man van wie hij houdt, maar bij wie hij al heel vroeg leert dat hij niet echt kan rekenen op zijn aanwezigheid. Soms is zijn vader er, soms niet. Soms zit hij fysiek in de kamer, maar innerlijk is hij mijlenver weg.
Als kind zoekt hij niet naar verklaringen. Hij zoekt naar manieren om te overleven.
Zijn mechanisme wordt: ik doe het wel alleen.
Niet meer leunen, niet meer wachten tot iemand hem ziet, niet meer hopen dat iemand doorvraagt als hij stilvalt. Hij zet zijn gevoel op een zijspoor en houdt zichzelf groot. Braaf, sterk, zelfstandig. Aan de buitenkant lijkt het alsof hij het goed doet. Van binnen zit een jongetje dat nergens echt kan landen.
En zijn lijf leert mee. Zijn zenuwstelsel raakt vertrouwd met spanning. Met alertheid. Met dat halve contact dat nooit helemaal veilig voelt. De onzekerheid wordt bekend terrein. Het niet weten of hij echt gekozen wordt, voelt bijna als een soort thuis. Geen warm thuis, maar wel het thuis dat hij kent.
Dat is een pijnlijke waarheid over ons mens-zijn: ons lijf reageert op wat vertrouwd is, niet op wat goed voor ons is.
Rust kan dan vreemd voelen. Wantrouwend bijna. Een partner die gewoon blijft, die helder is, die zegt wat ze voelt en daarna niet plotseling verdwijnt, kan saai lijken. Te vlak. Alsof er iets ontbreekt. Terwijl er in werkelijkheid iets ontbreekt wat hij vroeger wél had: de voortdurende spanning of het deze keer wél goed komt.
En zo herhaalt hij onbewust de patronen uit zijn jonge jaren. De liefde spiegelt dezelfde pijn: het wachten, het hopen, het zoeken naar bevestiging die net niet helemaal komt. Niet omdat hij dat bewust kiest, maar omdat iets in hem zegt: dit ken ik. Hier weet ik hoe ik moet functioneren. Hier weet mijn lijf wat het moet doen.
De veilige vrouwen, die hem wél zouden kiezen, voelen dan inderdaad te rustig. Te voorspelbaar. Zij roepen geen alarm in zijn systeem op. Geen golf van adrenaline, geen scherpe piek van verlangen en angst in één. Hij zegt dan: “Het klikt niet echt.” Soms zelfs: “Ik voel weinig chemie.” Maar als we dieper kijken, zien we iets anders. We zien een lijf dat zich probeert vast te houden aan wat het altijd heeft gekend. Een lijf dat storm verwart met liefde en onrust met intensiteit.
Dat is simpelweg een oud beschermingsmechanisme dat nog aan het stuur zit.
Misschien herken jij daar iets van. Dat je denkt dat aantrekkingskracht alleen maar chemie is. Dat vonkje, of niet. Terwijl er vaak een andere laag meespeelt. De laag van hechting. Van vroeg geleerde conclusies over jezelf en de ander.
“Als ik mij aanpas, blijven mensen bij me.”
“Als ik het goed doe, krijg ik misschien genegenheid.”
“Als ik me niet te veel laat zien, word ik niet afgewezen.”
Het lichaam draagt die overtuigingen niet alleen in gedachten, maar in spierspanning, in ademhaling, in hoe snel je hartslag omhoogschiet als iemand dichtbij komt. En ook in hoe je je terugtrekt zodra iemand oprechte interesse toont.
De beweging die hem helpt, is niet zichzelf veroordelen, maar nieuwsgierig worden.
Naar het kind in hem dat ooit zo verlangt om écht gezien te worden. Naar de momenten waarop hij leert: ik kan beter op mezelf rekenen dan op een ander. Naar de manieren waarop zijn lijf hem nog steeds in de oude stand zet, zelfs nu hij volwassen is.
Op een gegeven moment zegt hij: “Misschien weet ik gewoon niet hoe het voelt als iemand blijft.”
Dat is de eerlijkheid die hij aankijkt. Een eerste stap naar iets nieuws.
Want hier begint verandering: niet bij alleen maar een andere partner kiezen, maar bij jezelf leren kennen. Bij opmerken wanneer oude vertrouwdheid je weer terug wil trekken naar een beweging die allang is uitgewerkt. Bij oefenen met het ontvangen van aandacht die wél beschikbaar is, ook als dat eerst onwennig of saai lijkt.
Fijn weekend!