
06/08/2025
Van walkman tot smartphone
Waarom onze jeugd herinneringen draagt en die van hen notificaties
Gisteren vroeg ik u even stil te staan bij het liedje dat u terugvoerde naar een eerste kus. Bij de doos vol vergeelde foto's. Een cassettebandje met uw naam op. Niet uit weemoed, maar omdat ze getuigen van iets wat we dreigen te vergeten: dat wij kind mochten zijn in een wereld die dat toeliet.
Een wereld waarin verveling nog bestond. Waar wachten niet gelijkstond aan missen. Waar leren gebeurde met vallen en opstaan, en opgroeien mocht zonder hashtags of filters.
In de column van 31 juli — 'En de mens zaaide zichzelf voorbij' — beschreef ik hoe elke uitvinding die ooit ons leven moest vergemakkelijken, uiteindelijk alleen maar meer van ons is gaan vragen. Meer snelheid, meer bereikbaarheid, meer perfectie. En dus ook: meer druk.
Die terugblik was geen toeval, maar een opmaat. Want wat betekent het vandaag nog om jong te zijn?
Kinderen groeien op met alles binnen handbereik — behalve ademruimte. Hun dag begint met een melding en eindigt met een scherm. Ze swipen voor ze kunnen schrijven. Scrollen door levens die mooier lijken dan het hunne. En ondertussen voelen ze zich meer bekeken dan gezien.
De druk is tastbaar. Ze weten: wie nu niet presteert, heeft straks geen plek. Een huis wordt onbetaalbaar. Een diploma geen zekerheid. Het leven voelt als een wedstrijd zonder eindmeet.
Zelfs werk biedt geen rust meer. Jongeren hoppen van kans naar kans, niet uit gemakzucht, maar omdat stilstand voelt als falen. Ambitie is de nieuwe norm. We zeggen: “Doe wat je graag doet,” maar vergeten erbij te zeggen: “En dat mag ook traag gaan.”
De WHO waarschuwt: wie leeft op prestatiedrift, brandt op. Jongeren worden aangespoord om te schitteren, te slagen, te shinen. Maar ondertussen verdwijnt de grond onder hun voeten.
En op school? Daar begint het al. Hoger onderwijs is geen kans meer, maar een sociale standaard. Een bewijs van goede opvoeding, ambitie, status. En het begint nog vroeger: op hun twaalfde al moeten kinderen kiezen. Een richting. Een toekomst. Terwijl hun handen nog in de knikkertijd zitten en hun hart nog geen richting kent.
Die vroege keuze vergroot de ongelijkheid. Kinderen uit kansarme gezinnen belanden vaker in technische richtingen, ook bij gelijke prestaties. Ook afkomst speelt mee. Niet omdat migratie een beperking is, maar omdat ze vaak samenvalt met armoede of onbekendheid met het systeem. En dus krijgen kinderen met migratieroots vaker een lager advies — niet op basis van kunnen, maar van aanname.
Toen ik als verpleegkundige werkte, hoorde ik mensen — soms zelfs in kwetsbare situaties — zeggen dat ze geen zorg wilden van iemand met een migratieachtergrond. Ook al sprak die persoon perfect Nederlands, ook al stond hij of zij klaar om te helpen. Als je zelfs bij hoge nood voorwaarden stelt aan wie je mag helpen, dan is er iets grondig mis. Zeker voor stagiairs in opleiding, vaak jong, onzeker en nog zoekend, weegt zoiets zwaar. Sommigen breken, anderen zetten de schouders eronder, proberen beter te zijn dan de rest — niet om uit te blinken, maar om te overtuigen. Vanuit hun kennis. Hun inzet. Hun menselijkheid.
En toch moeten ze, aan elk bed opnieuw, dezelfde vragen beantwoorden: "Jij bent zeker niet van hier? Vanwaar kom je?" Terwijl velen hier geboren zijn. Opgegroeid. Gestudeerd. Zoals de maatschappij het vraagt. Zoals het hoort. Zoals het zou moeten volstaan.
Wie een beperking heeft, botst op muren die anderen niet eens zien. En wie niet in het klassieke gezinspatroon past — homo, lesbisch, bi, non-binair — draagt vandaag minder open stigma dan vroeger, maar struikelt nog steeds over onzichtbare drempels. Acceptatie is gegroeid, ja, maar veiligheid en gelijkheid zijn nog geen vanzelfsprekendheid. Ze leren hun plek opeisen, terwijl anderen die vanzelf krijgen.
Volgens Erikson begint de zoektocht naar 'wie ben ik' pas echt in de puberteit. Maar bij ons moet het al op twaalf. En het werkt niet. Meer dan 30% verandert van richting in de eerste twee jaar. Geen zwakte van het kind, maar van het systeem.
We zeggen: "In mijn tijd was het moeilijker." Misschien. Maar ook eenvoudiger. De regels waren strenger, maar duidelijker. Vandaag is alles sneller, luider, verwarrender. Een kind van nu moet niet alleen rekenen en spellen, maar ook navigeren door algoritmes, ideaalbeelden en verwachtingen die nooit slapen.
En wat doen wij ondertussen? We leggen de lat nog wat hoger. Delen foto’s van perfecte rapporten. Maken grapjes over ‘de jeugd van tegenwoordig’. En zeggen dat ze verslaafd zijn aan hun smartphone, terwijl wij de oplader aanreiken.
Misschien is het tijd om opnieuw te leren wat wij ooit vanzelfsprekend vonden: vallen, huilen, opstaan. Traag leren. Zingen met de radio. Een geheim bewaren in een dagboek in plaats van op een server. Even verdwijnen zonder schuldgevoel. Kind mogen zijn, zonder bijlage of bewijs.
Laten we niet enkel zeggen dat het vroeger beter was. Laten we zorgen dat het morgen leefbaarder wordt. Voor wie nog kind is. En voor wie dat ooit is geweest.