06/05/2025
Tussen Nabijheid en Afstand
1. De sluier
Ze stond daar, half verscholen achter haar sluier, om de wereld te dwingen haar anders te zien.
Zij bepaalde de afstand. De tijd. De richting van het kijken.
En hij - hij keek.
Haar blik raakte niet direct. Ze keek ergens voorbij,
alsof ze hem al kende. Alsof zijn aanwezigheid slechts het laatste stukje van een oud patroon was
dat zij allang had geweven.
Hij voelde het in zijn keel, dat iets wat niet uitgesproken kon worden.
Alsof hij een grens naderde die niet van stof was,
maar van betekenis.
Ze bewoog niet.
Maar alles in haar ademde beweging -
een fluistering onder de huid van de stilte.
De belofte van nabijheid,
zonder ooit te zeggen: kom dichterbij.
2. De Stem
Het was donker toen hij haar stem voor het eerst hoorde.
Geen woorden - alleen klank.
Laag, warm,
als iets dat uit de grond opsteeg in plaats van uit een mond.
Hij wist niet of ze sprak of zong,
maar het geluid rees als rook langs zijn ruggengraat.
Het raakte hem op plaatsen die niets met luisteren te maken hadden.
Ze was niet te zien.
Alleen de trillingen in de lucht verrieden haar aanwezigheid,
alsof ze ademde door de muren heen.
Hij sloot zijn ogen.
En daar was ze -
dichterbij dan adem,
achter zijn oogleden,
achter zijn naam.
3. De Geur
De geur kwam eerst.
Voor haar voetstappen,
voor haar silhouet in de deuropening.
Iets tussen sandelhout en huid,
zoals ochtendlicht dat blijft hangen in lakens.
Zacht, maar onverbiddelijk.
De geur vond hem.
Trok herinneringen los van plekken waar hij nooit geweest was.
Een strand in een vreemd land.
Een hals waarin hij zijn gezicht had willen begraven,
maar nooit durfde.
Ze kwam dichterbij.
Of misschien verbeeldde hij het zich.
Het enige wat bewoog, was zijn verlangen.
4. De Afdruk
Later,
lang nadat haar aanwezigheid was vervaagd,
vond hij de afdruk van haar hand op het bedlaken.
Heel licht, nauwelijks zichtbaar.
Een indruk in hem.
Een bewijs dat aanraking kon bestaan zonder contact.
Hij liet het laken liggen zoals het was.
uit angst dat hij het zou verliezen
wanneer hij het glad zou strijken.
5. De Blik
Ze keek naar hem zoals men naar iets kijkt
dat men niet mag hebben,
maar wel bezitten mag - even, met de ogen alleen.
Het was geen blik die vroeg om teruggegeven te worden.
Ze hield hem niet vast.
Ze liet hem drijven in haar kijken,
zoals een veertje op water.
En hij - hij bewoog niet,
uit angst dat de golf zou breken,
dat ze zou knipperen
en hij weer gewoon iemand zou zijn.
Soms dacht hij dat hij haar verbeeldde.
Maar haar ogen hadden zwaarte.
Ze trokken aan hem,
zoals de maan aan getijden.
Zonder aanraking. Zonder geluid.
Alleen aanwezigheid.
En dat was genoeg
om alles in hem te verzetten.
6. De Adem
In een ruimte waar woorden te luid zouden klinken,
deelde zij haar adem met hem.
Voelbaar - op die onverklaarbare manier
waarop mensen elkaar soms waarnemen
zonder beweging.
Hij voelde haar ritme
lang voordat hij haar weer zag.
Een soort trillen in de lucht,
alsof haar borstkas
zijn naam wist in stilte.
Hij begon zich aan te passen,
ademde trager, dieper.
Alsof ze samen ademden,
met muren ertussen.
Of misschien alleen maar huid.
7. De Schaduw
Hij zag haar schaduw
voor hij haar zag.
Langs de muur,
langs zijn verlangen,
langs iets dat hij nooit had durven volgen.
Ze liep nooit recht op hem af.
Altijd schuin.
Altijd een halve stap uit beeld.
En toch -
zij was er meer dan wie dan ook.
De schaduw raakte hem vaker dan zij.
En telkens,
wanneer hij zich omdraaide
om haar echt te zien,
bleef alleen het spoor achter
dat ze niet wist dat ze naliet.
8. De Stilte
Ze zat tegenover hem.
Geen muur, geen sluier, geen schaduw tussen hen.
Alleen stilte.
Maar zelfs die stilte droeg lagen:
onuitgesproken vragen,
mogelijkheden die op de lippen rustten,
maar niet uitgesproken wilden worden
omdat ze dan werkelijk zouden bestaan.
Ze glimlachte.
in zichzelf.
Alsof ze zijn aanwezigheid proefde
zoals men een onbekende smaak toelaat -
met gesloten ogen.
Hij wilde spreken.
Zeggen dat hij haar herkende.
van binnen.
Maar woorden zouden slechts rimpels zijn
op dit glasheldere moment.
Dus hij zweeg.
Zat.
Ademde met haar mee.
En dat was de nabijheid.
Niet in aanraking,
niet in bezit,
maar in het delen
van precies niets.