09/06/2025
Het ongemak van niet weten
In de praktijk komen we vaak gedrag tegen dat moeilijk te duiden is. Gedrag dat niet klopt met het beeld dat we als professionals of ouders hebben gevormd. Of dat wel past binnen een diagnose, maar tegelijk iets uitstraalt wat niet helemaal verklaard wordt. En juist daar begint de verwarring. Of beter: de uitnodiging.
Gedrag is complex. Misschien wel het meest complexe wat er is. Het is zichtbaar, maar de oorzaak is meestal onzichtbaar. We proberen het hanteerbaar te maken door het te benoemen. We categoriseren, classificeren, diagnosticeren. En dat is begrijpelijk. Het helpt ons om richting te geven aan begeleiding, om systemen te ordenen, om (behandel- en zorg) paden te kiezen.
Maar als we eerlijk zijn, weten we vaak niet precies wat we zien. Zeker bij kinderen en jongeren met stressvol of afwijkend gedrag is de onderliggende oorzaak zelden eenduidig. Ook binnen verschillende DSM-classificaties is er opvallend veel overlap. In de manier waarop mensen zich terugtrekken. In rigiditeit. In prikkelgevoeligheid. In het zoeken naar controle. In het vermijden van sociaal contact. En in hoe emoties zich uitdrukken via het lichaam.
Wat we waarnemen aan gedrag is vaak maar een flinter van wat er werkelijk speelt. En die waarneming is bovendien gekleurd. Niet alleen door ons eigen referentiekader als professional of ouder, maar ook door de taal die we gewend zijn te gebruiken, de modellen die we hanteren en de aannames die we al bij binnenkomst meenemen. We zien gedrag, maar wat we denken te zien, wordt altijd beïnvloed door wie we zelf zijn.
Daarbij komt: gedrag ontstaat nooit in een vacuüm. Neem de context van het gezin, de opvoedingsstijl, de sociale omgeving, de levensomstandigheden, en de opeenstapeling van life events — dat alles vormt een bedding waarbinnen gedrag betekenis krijgt. Een kind dat zich terugtrekt doet dat niet zomaar. Misschien is het overprikkeld. Misschien is het bang. Misschien is het gewend geraakt aan het gevoel dat er toch niet echt ruimte is. En misschien is het gedrag ook nog eens een echo van iets wat zich al eerder in het gezin heeft afgespeeld.
Die overlap leidt tot verwarring. Niet alleen bij ouders of begeleiders, maar ook binnen de diagnostiek zelf. Gedrag wordt vaak gelezen door de bril van degene die kijkt. En die bril is gekleurd. Door opleiding, ervaring, overtuigingen, door eerdere casussen — en soms ook door eigen onopgeloste thema’s.
Het ongemak van niet-weten is dan groot. Want niet weten wordt zelden gewaardeerd in systemen die vragen om heldere lijnen en sluitende verklaringen. Het roept onzekerheid op. Soms zelfs ongemak over de eigen professionaliteit. En toch is precies dat besef een belangrijk vertrekpunt: dat gedrag nooit neutraal is, en dat onze duiding daarvan ook iets zegt over wie wij zijn als waarnemer.
Wat we autisme noemen, is primair een gedragsbeschrijving. Het is geen definitief antwoord op de vraag waarom iemand zich op een bepaalde manier ontwikkelt. Toch bouwen we op die beschrijving complete systemen van onderwijs, zorg, begeleiding, toekomstverwachting. Vaak met goede intenties, maar ook met het risico dat we het contact met het mens achter het gedrag uit het oog verliezen.
Ook trauma is in dit verhaal geen tegenstelling, maar een onderlaag die gedrag kan kleuren, versterken of vervormen. En dat begint niet altijd met grote ingrijpende gebeurtenissen. Subtiele vormen van afwijzing, herhaald niet gezien worden, aanhoudende verwarring of een gebrek aan afgestemde respons kunnen bij jonge kinderen diepe sporen nalaten. We noemen het microtrauma: een optelsom van kleine ontwrichtingen, die bij elkaar een ervaring van fundamentele onveiligheid vormen.
Wanneer we deze laag niet meenemen in onze observaties, lopen we het risico gedrag verkeerd te begrijpen. We interveniëren dan op symptomen, zonder het signaal te herkennen. Wat opvalt, is dat veel autismebegeleiding nog steeds gericht is op beheersbaarheid. Structuur, voorspelbaarheid, schema’s. Dat kan helpend zijn, maar het brengt ons nog minder vaak dichter bij betekenis. En het creëert zelden ruimte voor autonomie. Autonomie is niet hetzelfde als onafhankelijkheid. Het gaat niet over zelf doen, maar over ervaren dat je ertoe doet. Dat je invloed hebt. Dat je iets mag willen. En dat jouw tempo, jouw vorm, jouw binnenwereld ertoe doet. Autonomie ontstaat niet in afzondering, maar in relatie. Het is iets wat we als begeleiders en ouders dagelijks opnieuw mogen ondersteunen.
Een autisme en trauma sensitieve benadering vraagt daarom om een andere grondhouding. Nabijheid, afstemming en relationele veiligheid. Dat klinkt eenvoudig, maar het vraagt veel van wie we zijn in contact. Het vraagt dat we het blijven verduren ook als we het niet zeker weten. Dat we open blijven, ook als gedrag zich blijft herhalen. En dat we elke dag opnieuw bereid zijn om te zien wat zich toont — zonder onmiddellijk te interpreteren.
Misschien ligt daar de kern. In plaats van te vragen: “Wat is dit gedrag?”, zouden we kunnen vragen: “Wat probeert dit gedrag te beschermen?” Of: “Wat vraagt dit gedrag van ons aan afstemming, erkenning of rust?” Dat zijn vragen die we niet vanuit de literatuur kunnen beantwoorden. Die vragen moeten we samen blijven onderzoeken — in de praktijk, in het contact, in het dagelijks werk met mensen die ons uitnodigen om langzamer te kijken.
In Onuitwisbaar, acceptatie van micro trauma in ons leven beschrijven we dit spanningsveld uitvoerig: hoe gedrag gezien kan worden als taal, hoe trauma zich verbergt in ogenschijnlijk neutrale patronen, en hoe autonomie ruimte vraagt — ook binnen bestaande structuren.
We nodigen graag uit tot verdieping. Tot uitstel van oordeel. Tot professionele vertraging en zorgvuldigheid. En tot het besef dat je soms dichter bij de ander komt als je durft toe te geven dat je het nog niet weet.